|
||||||||
Om één of andere duistere reden moet de debuutplaat van een jaar of vier geleden van deze formatie ons ontgaan zijn en, te oordelen naar wat we op het vervolgalbum te horen krijgen, mogen en moeten we daar flink spijt van hebben. Dit dozijnkoppige gezelschap rond saxofonist en klarinettist Edward Capel uit Eindhoven, telt muzikanten uit nogal wat windstreken: Burkina Faso, Soedan, Suriname, Eritrea,, Ethiopië, Frankrijk en…jawel, België. Van bij ons zijn trompettist Bart Maris (zie Va Fan Fahre, Moker, Jaune Toujours en nog twintig andere bands) en gitarist Mathias Van de Wiele (ook al van bij Moker en Va Fan Fahre) de namen die we u niet willen onthouden. De inbreng van zanger en krarspeler Bereket Behre Akitu uit Eritrea is de meest voor de hand liggende reden waarom het repertoire van de tweede plaat flink schijnt te verschillen met dat van de eerste: er zitten nu minder Ethiopiërs in de groep dan vijf jaar geleden en Akitu brachteen boel melodieën en ritmes uit zijn geboorteland mee en zette Capel aan tot het schrijven van een pak nieuwe composities, waarin hij die Eritrese stijl integreert. Die nummers, negen in totaal, zitten helemaal in dat unieke grensgebied tussen de Ethiojazz en de Europese variant ervan, die je onwillekeurig aan de Balkan doet denken, maar die tegelijk de invloed van de hedendaagse West-Europese jazzopleidingen in zich draagt. Dat levert in dit geval 48 heel spannende minuten op, die voldoende gevarieerd zijn om zelfs de minder doorgewinterde luisteraar te kunnen boeien. Waar opener “Riff de Guayla” eerder Ethiopisch van strekking is, situeert bijvoorbeeld “Libey Keykyem” zich meer in Oostelijk Afrika en komt de inbreng van Akitu -die ook de zang doet- en van percussionist Osama Meleegi (uit Soedan) bovendrijven. Barabics zegt al in zijn titel waar de mosterd deze keer vandaan komt, al hebben we hier toch ook erg nadrukkelijke Europese accenten. Ook “Calling Addis” wijst in een richting en om je bij “Tea with Flea” iets in te beelden met nadrukkelijke bassen, hoef je ook niet over een uitgebreide fantasie te beschikken. Hoogtepunt van de plaat is, wat mij betreft, “Vive Les Mercredis Libres”, dat je best als een soort synthesenummer van de hele plaat kunt beschouwen: werkelijk alles wat je ooit over deze CD zult lezen, komt in dit ene nummer samen en met deze bewering die ik niks af van de pracht van het heerlijk lome afsluitende “Gidefi Alem”, waarin de blazers heerlijk aanschurken tegen de baglama en een bezwerende spoken word tekst gedeclameerd wordt. Al met al is dit een behoorlijk indrukwekkende plaat en het zal mij benieuwen wat dit, als alle Corona-nevelen verdwenen zullen zijn en de band de hort op kan, live zal geven. Mijn verwachtingen zijn alvast hooggespannen. Nu nog die eerste plaat ergens zien op te duikelen… (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||